In 1910 en 1911 werden niet ver van elkaar twee massieve boomstamkano’s ontdekt tijdens uitbreidingswerken van de haven van Antwerpen te Oosterweel. De zogenaamde Oosterweelkano’s werden elk vervaardigd uit een massieve eiken stam die aan de uiteinden afgesloten werd met een dwarsschot. De vondsten hadden aanzienlijke lengtes van respectievelijk 11m en 12m20. Aanvankelijk werd gedacht dat het om vondsten uit de ijzertijd ging, tot begin jaren ’80 op basis van C14-dateringen duidelijk werd dat de kano’s uit de volle tot late middeleeuwen dateren.
Doorheen de jaren werden de Oosterweelkano’s vaak in verband gebracht met binnenvaarthandel. De logge vorm en uitzonderlijke afmetingen van de kano’s lijkt dergelijke interpretatie echter tegen te spreken. Midden jaren ’90 werd dan ook voor het eerst aangehaald dat dit mogelijk geen traditionele kano’s zijn. Een nieuwe interpretatie die naar voor werd geschoven was dat het zou gaan om vlotters van een schipmolen.
Schipmolens zijn molens die op het water drijven en daardoor niet afhankelijk zijn van het waterniveau van een rivier. Vaak gaat het om twee drijfvermogens waartussen zich een rad bevindt. Nader onderzoek bevestigt dat boomstamkano’s inderdaad gebruikt werden als drijfvermogen voor schipmolens. Dit blijkt niet alleen uit historische en iconografische bronnen, maar ook uit archeologische vondsten uit Duitsland. Ook hier gaat het om een logge, uitgeholde boomstam die aan de uiteinden met dwarsschotten werd afgesloten. Mogelijk vormen de Oosterweelkano’s het eerste bewijs voor de aanwezigheid van schipmolens in middeleeuws Antwerpen.
Rik Lettany, maritiem archeoloog