Het ontstaan van muziek als cultureel fenomeen valt door haar archeologische ongrijpbaarheid moeilijk te vatten. Toch doen een aantal vondsten vermoeden dat haar oorsprong in de vroege prehistorie dient te worden gezocht. Zo doen de resten van verschillende benen fluiten uit Duitsland vermoeden dat naast beeldende kunstvormen, ook het maken van muziek reeds een rol speelde bij laat-paleolithische jagers-verzamelaars.
Ook in de Lage Landen werden bij archeologische opgravingen al regelmatig resten van prehistorische fluiten aangetroffen. Naast een paleolithische fluit uit de grot van Goyet (nabij Namen), zijn ook tientallen ijzertijdfluitjes gekend uit de Nederlandse terpen. In de collecties van de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (Brussel) bevindt zich bovendien deze neolithische fluit uit Destelbergen, Oost-Vlaanderen (zie foto). Dit instrument werd vervaardigd uit een (nog niet nader gedetermineerd) opperarmbeen van een vogel. Een dergelijke materiaalkeuze hoeft niet te verbazen. Fluitjes werden namelijk vaak uit vogelbeenderen gemaakt. Doordat zij licht en stevig zijn, maar zich meestal kenmerken door holten binnenin het bot, kunnen zij perfect omgevormd worden tot pijpjes die na toevoeging van vingergaten als instrument kunnen dienen.
Ben Gruwier, Archeozoöloog